Hieronder vindt u ons verslag van de conventie van Californian State Beekeepers Association. Deel 1 geeft een beeld van de gang van zaken bij zo´n conventie. Deel 2 bevat de inhoudelijk samenvattingen van de lezingen en wetenschappelijke presentaties. In deel 3 wordt door middel van aanvullingen, commentaren en analyse nader ingegaan op de situatie in de Amerikaanse bijensector. Download hier het hele verslag.
Deel 1: Algemeen
De 125e conventie van de Californian State Beekeepers Association http://www.californiastatebeekeepers.com/ vond 18 - 20 november 2014 plaats in Valencia / Santa Clarita, ca. 20 km ten noorden van Los Angeles. Valencia / Santa Clarita is een ultramoderne satellietstad van L.A. met 160.000 inwoners, en vestigingsplaats van het pretpark Six Flags California. De stad zelf is mooi groen – een groot contrast met de droge, woestijnachtige omgeving.
Deelnemers
Het aantal deelnemers aan de conventie was 350, iets minder dan in 2013. Er waren zowel hobby-imkers als sideline beekeepers (50 – 150 volken) en circa 75 commerciële beekeepers (3.000+ volken). De laatstgenoemde kwamen ook uit andere staten dan Californië: Washington, Ohio, Minnesota, Montana, Maryland, Texas. De aantallen aanwezigen bij de CSBA-conventies zijn de laatste 2 jaar aanzienlijk groter dan voorheen. Volgens de secretaris van CSBA, Carlen Jupe, komt dat door:
- de ernstige problemen in de sector, hoge tot zeer hoge sterftes, zowel bij professionele beekeepers als bij backyard beekeepers
- de sterke toename van de belangstelling voor het houden van bijen, veel nieuwe hobby-imkers
- veel professionele beekeepers hebben zich weer als lid van CSBA aangemeld; men moet zich elk jaar zelf opnieuw als lid aanmelden, het jaarlidmaatschap kost $ 150 per jaar voor professionals en $ 75 voor anderen
Het aantal deelnemers aan de jaarlijkse conventies in Californië is ongeveer even groot als die aan de conventies van de American Beekeeping Federation (ABF, ca. 1.500 leden, http://www.abfnet.org/) en de American Honey Producers Association (AHPA, ca. 700 leden, http://www.ahpanet.com/). Men kan zich voor de conventie aanmelden voor 1 dag ($ 75) of voor alle 3 de dagen ($ 150).
Familiaal gebeuren
De CSBA-conventie heeft sterk een familiaal karakter. Dat komt onder andere door de sterke betrokkenheid van een aantal families bij de organisatie – sommigen zijn “4th generation beekeeper” – en bijeenkomsten zoals de ladies lunch en het eindbanket. Bij deze laatste worden onder andere de beekeeper of the year en de young beekeeper of the year gekozen. Verder worden elk jaar steeds diverse personen gehuldigd. Vorig jaar was dat prof. Eric Mussen, hoofd van het bijenonderzoek bij de University of California Davis. Alle toonaangevende personen uit de Amerikaanse bijenwereld en veel vooraanstaande bijenonderzoekers zijn steeds bij deze conventies aanwezig. Wij woonden de CSBA-conventie voor de derde keer bij.
Exhibitors
Er waren circa 30 exhibitors, waaronder leveranciers van kasten/frames, patties, HiveClean-achtige producten, Apivar, NOD, verzekeraars, en leveranciers van heftrucks. Natuurlijk hadden ook Mann Lake en Dadant een stand, dit zijn de twee belangrijkste spelers op de markt voor imkerbenodigdheden in de V.S. De meeste exhibitors zijn elk jaar bij de CSBA conventie aanwezig.
Sponsors
Bij zo´n conventie krijgen de hoofdsponsors (Platinum sponsor: Mann Lake, 4 Gold sponsors: Dadant, Barkman Honey, Pierco, Beekeeping insurance service) elk 10 minuten de gelegenheid om hun bedrijf in de schijnwerpers te zetten. De overige sponsors, 2 Silver en 6 Bronze, krijgen uitsluitend vermeldingen in het programmaboekje.
Sessies
In de 3 dagen van de conventie waren er 16 lezingen, 15 wetenschappelijke presentaties, 4 paneldiscussies en 3 overige sessies. Een heel aparte sessie is de research lunch. Dat gaat altijd over een algemeen thema over bijen dat iedereen boeit. Deze keer was daarvoor Thomas Seeley uitgenodigd. Zie hier voor het volledige programma en hier voor het verslag van de conventie in 2013.
Deel 2: Thema´s en inhoud
Thema´s
Bij de lezingen ging het onder andere over foeragering, in het bijzonder over de diverse lopende programma´s en initiatieven om voor voldoende voedsel voor de bijen te zorgen, onder andere na de bestuiving van de amandelen. In twee jaar tijd is bijvoorbeeld inmiddels circa 1.000 hectare amandelboomgaarden (op een totaal van 300.000 ha.) voorzien van speciale zaadmengsels voor de onderbegroeiïng, zie http://projectapism.org/?page_id=1407
De belangrijke thema´s van de wetenschappelijke presentaties waren ´pesticides´ en ´queen failures´.
Inhoud
Queen failures – Understanding Factors Affecting Queen Health
Volgens Jeff Pettis (USDA) legt 50-60% van de koninginnen in de zomer het loodje. Uit de presentatie bleek dat hij, in tegenstelling tot voorgaande jaren, nu wel een redelijk beeld heeft van omstandigheden, die leiden tot van queen failures. Onderzocht zijn:
- de conditie van het bijenvolk: koninginnen van gezonde volken hebben 90% survival, koninginnen van failing colonies hebben 45% survival; een belangrijke vaststelling was dat volken met een zwakke gezondheid in vergelijking met goede volken vooral leiden tot een slechtere levensvatbaarheid van het sperma
- de invloed van pesticiden: coumaphos heeft weinig effect, amitraz heeft negatief effect, imidacloprid heeft negatief effect, chlorothalonil (fungicide) heeft geen effect
- de invloed van de temperatuur op de levensvatbaarheid; gebleken is dat bij 10 °C gedurende een dag de levensvatbaarheid van koninginnen met 60% afneemt, en bij 5 °C met 80%. Hoge temperaturen hebben ook een negatief effect, maar lang niet zoveel als de genoemde lage temperaturen
Ook is uitgezocht wat het verschil is tussen verzending via UPS (next day delivery) en US Postal Service (priority). Dat gebeurde door vast te stellen aan welke temperaturen de koninginnen tijdens zo´n verzending blootgesteld worden. Bij verzending komen temperaturen van > 40 °C kortdurend (minder dan een half uur) incidenteel voor. De conclusie was dat de hoge sterftes van koninginnen in het algemeen niet door het verzenden worden veroorzaakt. De verzendmethode (UPS of USPS) kan wel een verschil maken (UPS iets beter).
Queen failures – Sperm viability in Queens & Factors of diminished Drone & Queen Reproductive Quality
Het gaat volgens David Tarpy (North Carolina State University) voornamelijk om het vinden van procedures, waarmee snel en eenvoudig de kwaliteit van koninginnen is vast te stellen, bijvoorbeeld lichaamsgrootte, grootte van de spermatheca. Uit zijn presentatie bleek dat zijn onderzoek vooral ondersteunend is voor andere wetenschappers, en weinig direct nut voor de praktijk heeft. Zie voor meer informatie over dit onderwerp hoofdstuk 4 uit Honey Bee Colony Health (2012).
Queen failures - Walter Sheppard (Washington State University) ging in op het bewaren van sperma. Dat is belangrijk om bronnen van sperma te hebben en te houden. Zie voor meer informatie over dit onderwerp hoofdstuk 4 uit Honey Bee Colony Health (2012).
University of California Davis
De afdeling bijenonderzoek van UC Davis is lange tijd het belangrijkste bijenonderzoek- en informatiecentrum van de V.S. geweest. Deze positie is onder invloed van de sterk toegenomen middelen voor bijenonderzoek inmiddels overgenomen door andere instellingen. Het door de beekeeper community veelgeprezen hoofd van de afdeling, prof. Eric Mussen, is na een dienstverband als bijenonderzoeker bij deze instelling van 38 jaar, opgevolgd door Elina Lastro Nino. Zij gaf een puur wetenschappelijke presentatie over haar eerdere werk bij de Pennsylvania State University over reproductie. Zij heeft een uitgebreid takenpakket, bestaande uit onderzoek en voorlichting aan beekeepers en het algemene publiek. http://elninobeelab.ucdavis.edu/research.html
Pesticides – The effects of Bee Safe Insecticides
Reed Johnson (Ohio State University), een inmiddels tamelijk bekende en uiterst degelijk werkende onderzoeker op het gebied van bijen en pesticiden, gaf een presentatie over pesticidengebruik in de amandelteelt. Vaak is niet bekend wat er in de “tank mixes” zit. Het bleek dat Dimilin (een insecticide) vaak gemengd wordt met fungiciden, die tijdens de amandelbloei worden toegepast. Dat dit zo gebeurt was eigenlijk nauwelijks bekend. Men (= USDA – MvH) schreef de problemen voor de bijen toe aan de fungiciden (daarover zijn diverse publicaties verschenen). Het was de leverancier van het product, die, gealarmeerd door dode bijen tijdens de amandelbestuiving, na eigen onderzoek melding maakte van de aanwezigheid van het middel op de amandelbloesems.
Johnson stelde dat gebruik van insecticiden op het moment dat de amandelbomen bloeien eigenlijk niet nodig is. Er zijn dan namelijk geen schadelijke insecten aanwezig. Dat dit toch gebeurt is voornamelijk een gevolg dat dan een arbeidsgang bespaard wordt. Hij wijst er via zijn eigen onderzoek op dat verschillende pesticiden elkaar kunnen versterken in de negatieve effecten op bijen. Voor hem als onderzoeker naar de effecten van pesticiden op bijen is de pesticiden-database van Californië een uiterst belangrijke bron van informatie. In deze database is vastgelegd welke middelen waar gebruikt worden. De gebruiksgegevens zijn afkomstig van de telers, die verplicht zijn om een registratie bij te houden.
Pesticides – Pollinator Stewardship
Michelle Colopy van de Pollinator Stewardship Council hield een duidelijke en overtuigende lezing over de gevaren van pesticiden voor bestuivende insecten. Zij noemde enkele voorbeelden, waaruit bleek dat men geringe aanpassingen in de gebruikswijze van pesticiden negatieve effecten op de bijen kunnen worden voorkomen. De organisatie zet zich in voor meer forage land, verantwoord gebruik van pesticiden, en in sommige gevallen het verbieden daarvan. De Pollinator Stewardship Council gaat af op de informatie van de beekeepers en richt zich ook voornamelijk op de wensen van deze groep. Dat gaat via het bewust maken van de mogelijke problemen met pesticiden en door ervoor te zorgen dat de beekeepers deze bij de telers aan de orde stellen. De organisatie wordt gesteund door ABF en AHPA, een aantal grote beekeepers en diverse honingproducenten, die de zuiverheid van honing als verkoopargument hanteren. Er is regelmatig overleg met de fabrikanten van pesticiden en met de toelatingsinstanties. http://pollinatorstewardship.org/
Monitoring - Bee Informed Partnership
Dennis van Engelsdorp (University of Maryland) is een vaste spreker bij de CSBA-conventies. Hij gaf als programmadirecteur van Bee Informed Partnership (http://beeinformed.org/) een update. Bee Informed Partnership (30 mensen) voert de jaarlijkse surveys (monitoring) in de V.S. uit. Ongeveer 1/3 van de bijenhouders stuurt de gegevens op. Van Engelsdorp wees erop dat de sterfte in andere perioden dan de winter bijna even hoog is als de wintersterfte. Hij zei ook dat je erg moet oppassen met het leggen van relaties, als je de causale verbanden niet weet. Hij liet onderstaande figuur zien, waaruit valt op te maken, dat de meeste middelen tegen varroa niet werken om de sterfte tot acceptabele niveau´s terug te brengen.
Dennis van Engelsdorp is een goede spreker, die met wat kwinkslagen het publiek altijd aan zich weet te binden. Zo zei hij nu dat we tegenwoordig blijkbaar goed in staat zijn om een heleboel varroa te kweken in plaats van gezonde bijen, en dat er een perfecte relatie is tussen zaken die niets met elkaar te maken hebben. Zie bijvoorbeeld ook zijn presentatie uit 2008 op https://www.youtube.com/watch?v=3GXlvP4kLHg. Na 8 jaar van intensief onderzoek is er veel meer bekend van de bijen, en van de sector, maar nog weinig meer van de preciese oorzaak van de hoge sterftes dan in 2006, laat staan van de oplossing.
Randy Oliver is in de bijensector in de V.S. een zeer bekende persoon. Zijn website http://scientificbeekeeping.com/ bevat een schat aan wetenschappelijke en andere informatie. Hij heeft in de loop der tijd de meeste producten voor het bestrijden van varroa en andere middelen wel in zijn eigen apiary (1.000 volken) getest. Randy Oliver gaf onder andere een presentatie over het onderzoek dat hij zelf heeft gedaan, voornamelijk met mierenzuur, inclusief de MAQS-strips, alsook met verbeterde patties (eiwithoudende voeding). Hij zei dat behandelingen in het algemeen het best werken in het midden van het broednest (voedsterbijen hebben volgens hem de meeste varroa). Als een volk in omvang afneemt, dan neemt de infectiedruk door varroa automatisch toe, simpelweg omdat het aantal mijten gelijk blijft.
Hoewel hij veel rondreist op de wereld ontkent hij dat het om een wereldwijd probleem gaat. Problemen met de bijen zijn volgens hem voor het grootste deel het gevolg van de werkwijze van de imker. “Ervaren” wil niet zeggen “deskundig”, zo zei hij. Hij meet dit af aan het feit dat bij de ene imker de bijen doodgaan, terwijl die bij een imker vlak in de buurt in leven blijven. De hoge wintersterfte in het noordoosten van de V.S. in de afgelopen winter was volgens hem deels het gevolg van pesticiden en deels van bad beekeeping. Hij is op dit moment een voorstander van het gebruik van mierenzuur. Voor het overige is hij een doorgeefluik van wat de onderzoeksinstituten beweren.
Lezingen van imkers
Eric Olson, beekeeper in de staat Washingon, vertelde over het overwinteren van zijn 17.500 bijenvolken indoors. Zijn wintersterfte kon hij op die manier de afgelopen winter beperken tot 20%. De gemiddelde sterfte in Washington was de afgelopen winter 36%. Twee jaar geleden verloor hij 90% van zijn volken bij het transport naar de amandelen in Californië. Les Crowder, beekeeper en voorlichter in New Mexico, auteur van het boek over de Top Bar Hive (20.000 exemplaren verkocht) ging in zijn presentatie in op het bijen houden in New Mexico zonder behandelingen. In New Mexico zijn voornamelijk hobby-imkers, slechts 2% voert behandelingen uit (sterftecijfer in New Mexico is ca. 25%). Volgens hem voert hooguit 10% van de hobby-imkers in de V.S. behandelingen uit. Zijn inspiratie komt voort uit zijn ervaringen op Jamaica, waar hij jarenlang aan imkers voorlichting heeft gegeven. Op Jamaica hebben de mensen weinig geld, behandelingen zijn te duur, en daarom moet men extra vindingrijk zijn. Met een top bar hive is het aantal verstoringen van de kast minimaal, bovendien is het moeilijk om behandelingen uit te voeren.
Kim Flottum is voormalig onderzoeker USDA en voorlichter. Hij is vooral bekend om zijn boeken over bijen houden, als editor van het blad Bee Culture en van de elektronische nieuwsbrief Catch the Buzz http://www.beeculture.com/. Flottum had het in zijn lezing over wat er allemaal in de bijenkast aan de hand is. Hij had een samenvattend plaatje met alle problemen. Volgens hem is het nummer 1 probleem varroa + virussen. Als uitgever van Bee Culture is hij goed op de hoogte van wat er gaande is. Hij wordt door Monsanto op de hoogte gehouden en zei geen enkel idee te hebben over wat Bayer voor de bijen aan het doen is. Over GM crops zei hij dat deze niet in alle staten zijn toegestaan, omdat elke staat zijn eigen regels heeft. Kim Flottum had de afgelopen winter 85% sterfte onder zijn bijenvolken (de gemiddelde sterfte in Ohio was 58%). Hij deed aan het eind van zijn lezing de volgende voorspellingen:
- De prijs van honing gaat naar > $ 3,00 per pound (momenteel ca. $ 2.20)
- Monsanto gaat voor een oplossing van varroa zorgen
- Bestuivingscontracten voor amandelen en bosbessen gaan naar > $ 300 per contract (momenteel ca. $ 160 - 180)
- Op termijn 1 mln beekeepers in de V.S. (momenteel 150.000 – 200.000)
De voorspellingen, die Kim Flottum deed, kunnen – behalve die over de prijs van honing - gerust gewaagd genoemd worden. Er zijn diverse initiatieven genomen om honing meer in de belangstelling te zetten. De organisatie van honingproducten (AHPA) zit er bovenop als er ergens illegale importen worden vermoed (inclusief die van nep-honing). Er is bovendien een honingpromotiecampagne op gang gekomen. De V.S. heeft in principe een hoge potentie voor honingproductie, alleen de imkers zitten niet allemaal op de juiste plek.
Thomas Seeley hield drie lezingen. De lezing tijdens de researchlunch ging over de wijze waarop wilde bijenvolken (feral colonies) in de natuur in aanwezigheid van varroa kunnen overleven. Maar voordat hij daarop inging zei hij wat over de invloed van de grootte van de bijenkast in niet-wilde bijenvolken. Het aantal mijten per 100 bijen aan het eind van de zomer is in grote kasten 6,2 en in kleine kasten 1,1. In de grote kasten had 33% van de mijten DWV, in de kleine kasten kwam DWV niet voor.
Als bijenvolken zich in het wild vestigen blijkt dat het aantal volken niet afneemt. Deze wilde bijenvolken hebben echter een veel geringere genetische mitochondriale diversiteit (het mitochondriaal systeem speelt een belangrijke rol in de energiehuishouding - MvH).
Een andere lezing The Bee Hive as a Honey Factory ging over de aanpassing van bijenvolken aan het voedselaanbod, en in het bijzonder over de mechanismen daarbij. Hij onderscheidt 3 soorten bijen in een volk: 1. de forager bees 2. de receiver bees (middle aged bees, 10 – 14 dagen oud) 3. de nurse bees (7-10 dagen oud). Bij veel voedsel in de omgeving worden meer huisbijen geactiveerd om mee te doen met het ophalen van voedsel. De receiver bees nemen de aangevoerde nectar aan van de foragers en zorgen ervoor dat dit opgeslagen wordt. Met name de middle aged bees kunnen zich snel in functie aanpassen. Tijdens deze presentatie liet Seeley een groot aantal filmpjes zien van het gedrag van bijen in een observation hive, en lichtte de 3 soorten bewegingen toe.
De bekendste beweging is de waggle dance, heen en weer bewegen van het achterlijf. De waggle dance geeft aan dat er voedsel is. Nadat een verkenner een opzettelijk geplaatste nectarbron heeft gevonden (op ca. 300 - 400 meter afstand), duurt het circa 30 – 45 minuten totdat deze nectar door steeds meer andere haalbijen wordt bezocht. Wordt deze voedselbron weggehaald en in een andere richting op ongeveer dezelfde afstand geplaatst, dan duurt het wat langer voordat het aantal bijen daar gaat toenemen. Hetzelfde gebeurt wanneer de voedselbron op grotere afstand wordt gezet (in dezelfde richting als de eerste keer). Duidelijk was te zien hoe hierbij de andere bijen aangeraakt worden (bij deze bewegingen worden feromonen overgedragen – MvH). De tweede beweging die bijen in de kast maken is de schudbeweging. Daarmee activeren de actieve haalbijen de niet actieve bijen om ook voedsel te gaan halen. De derde beweging is de trilbeweging, waarbij meer receiver bees worden geactiveerd om de aangevoerde nectar over te nemen en op te slaan. Zie verder voor een beknopte uitleg http://www.nbb.cornell.edu/seeleyresearchint.shtml
Deel 3: Commentaren
Bij zo´n conventie, met veel lezingen, presentaties en gesprekken, komt extreem veel informatie naar de aanwezigen toe. Oftewel, met de informatievoorziening zit het wel goed. Als er een konklusie getrokken moet worden, dan is het wel dat de verliezen aan bijenvolken bij vele imkers extreem hoog zijn. Verliespercentages van 75% of meer worden tegenwoordig meer dan voorheen eerlijk toegegeven. Het gaat zeker niet alleen om wintersterfte. Opvallend is dat nogal wat commerciële beekeepers niet eens precies weten volken zij kwijtraken, ze bekijken dit uitsluitend in economische termen.
Kort overzicht Amerikaanse bijensector
Californië is in de V.S. met ruim 500.000 bijenvolken de belangrijkste bijenstaat, exclusief de 1 mln bijenvolken die daar nog eens tijdelijk zijn in verband met de amandelbestuiving. Samen met de honingproductie in N. en Z. Dakota door ca. 500.000 bijenvolken komt bijna 2/3 van de totale inkomsten voor de professionele imkers uit slechts 3 staten binnen de V.S.
De amandelbestuiving is goed voor ca. 45% van de totale omzet in de Amerikaanse bijensector. Circa 10-15% wordt bepaald door de honingproductie in N. en S. Dakota. Wat in deze 3 staten gaande is, is dus zeer bepalend voor de hele sector.
Amerikaanse beekeepers slagen er goed in om door splitsing, aankoop of eigen koninginnenteelt in combinatie met vervoer over grote afstanden en aanvullende voeding in staat om, ondanks de steeds hoge verliezen, snel het aantal volken weer op peil te brengen. Daarvoor moeten aanzienlijke kosten gemaakt worden, de grootste directe kostenpost is de voeding. Niet geheel duidelijk is hoe de bedrijven zich bij een schadedrempel, die systematisch boven het vastgestelde kritieke niveau van 17% sterfte ligt, nog kunnen handhaven. Of men het ermee eens hoe in de V.S. commerciëel bijen worden gehouden of niet, in termen van productiviteit is het in orde.
Vermijden wintersterfte belangrijke methode voor professionele imker
Een commerciële beekeeper moet het voor het behoud van zijn business voornamelijk hebben van een paar goede bestuivingscontracten en een paar goede locaties om de rest van het jaar (zomer, winter) door te komen. De keuze die hij daarbij maakt, in het bijzonder voor het overwinteren, is bepalend voor het totale resultaat. Het maakt bijvoorbeeld veel uit of de bijen in het noorden overwinteren (vaak 10-20 procentpunten hogere wintersterfte dan in het zuiden). Daarbij kan de plaats in het zuiden ook nog eens een behoorlijk verschil uitmaken. Zo lag in de typische “overwinteringsstaten” de gemiddelde wintersterfte de afgelopen winter in Florida op 24% en die in Texas op 44%. Dit verschil heeft te maken met het feit dat veel bijenvolken in het najaar van 2013 al snel in sterkte achteruit gingen en/of de koudegolf die ook Texas trof.
Hobby-imkers
Terwijl de meeste professionele beekeepers een deel van de problemen kunnen ontwijken door hun volken enkele keren te verplaatsen en in het zuiden te laten overwinteren, kunnen de imkers met een vaste standplaats dat niet. Dat zijn voornamelijk de backyard beekeepers. Zie de volgende afbeelding.
Het verschil in sterfte tussen professional en hobbyïst, zoals dat uit de monitoring van Bee Informed Partneship blijkt, is dus niet het gevolg van ondeskundigheid. Overigens blijkt uit die monitoring ook dat het aantal jaren ervaring en de wijze van bijen houden (wel of geen gebruik van natuurlijke middelen en methoden) weinig uitmaakt voor het niveau van de sterfte.
Amandelen
De amandelbestuiving in februari in Californië legt met $ 150 – $ 180 per bijenvolk niet alleen de financiële basis voor het commerciëel bijen houden, maar ook voor de bijenvolken voor de rest van het seizoen. Volgens de bijenhouders is stuifmeel van amandelbloesems zeer goed voor bijen, in het bijzonder voor de broedontwikkeling. Niettemin deden zich in 2014 aanzienlijke verliezen (ca. 100.000 volken verloren, veelverzwakte volken) voor tijdens de amandelbestuiving. Dat gebeurde in de derde week van de bestuivingsperiode, nadat het geregend had en ondanks de goede sterke van de bijenvolken aan het begin van de bestuivingsperiode. In april is er een speciale bijeenkomst geweest om de omvang van deze sterfte tijdens de pollination en de oorzaak daarvan vast te stellen. In 2013 konstateerden veel beekeepers dat de volken tijdens de amandelbestuiving uiterst zwak geworden waren. Veel aangeleverde volken waren toen al niet zo best, oftewel goed stuifmeel alleen is niet voldoende.
Deze voorbeelden van de laatste twee jaar geven aan dat de amandelbestuiving een zekere mate van onvoorspelbaarheid voor de bijenhouders kent. Gezien de precaire situatie in 2013 wat betreft de aantallen en kwaliteit van de aangevoerde volken, wordt door de Almond Board aan de amandeltelers geadviseerd om de bijenvolken al een week vóór het begin van de bloei daar te hebben staan. Dan hebben zij meer tijd om de sterkte van de volken nauwkeurig te controleren. Zie voor meer informatie http://projectapism.org/ en klik op The Wardell Report Bee Status. Deze verslagen worden opgesteld door Gordon Wardell, bee biologist bij de grootste amandelteler met 3.000 bijenvolken, Paramount Farming.
Monitoring
De bovengenoemde hoge bijensterfte wordt in de monitoring van Bee Informed Partnership bevestigd. In tegenstelling tot COLOSS monitoring wordt ook de sterfte in de periode 1 april – 1 oktober weergeven. Net zoals bij COLOSS (in Nederland uitgevoerd door Romée van der Zee) ontbreken essentiële vragen in de vragenlijst. Dat komt omdat men geen enkel idee heeft van de processen, die ertoe leiden dat de bijenvolken doodgaan of verdwijnen. Men krijgt natuurlijk alleen op de vragen, die men stelt, en niet op de niet gestelde vragen. De gegevens en resultaten uit het Amerikaanse bijenonderzoek hebben voornamelijk betrekking op de professionele bijenhouderij. De respons op de vragenlijst ligt op ca. 25% (overeenkomend met circa 600.000 bijenvolken), terwijl tegelijkertijd niets bekend is over de aard van de non-response. In Nederland ligt de respons iets hoger, in de meeste Europese landen ligt deze aanzienlijk lager. De problemen in de Amerikaanse bijensector zijn beter in kaart gebracht dan die in Europa, met name in kwalitatieve zin. Oftewel men weet over de brede linie beter waar de problemen liggen.
Een belangrijke vraag met betrekking tot ziekten en ziektebestrijding is of de nu gebruikte middelen wel werken. Uit de overzichten over de afgelopen jaren van Bee Informed Partnership blijkt dat de meeste middelen totaal niet werken om de sterftes wezenlijk terug te brengen. Met behandelingen kan de sterfte gemiddeld met circa 10% teruggebracht worden. Bij de professionele beekeepers ligt dit op 6%. In de zuidelijke staten leveren de gebruikte middelen duidelijk minder resultaat op. Van alle ´middelen tegen varroa´ zijn de negatieve tot uiterst negatieve effecten op bijen en bijenvolken uitvoerig wetenschappelijk gedocumenteerd. Het is, gezien het aanzienlijk intensievere gebruik in de noordelijke staten van de V.S. dan in de zuidelijke staten, goed mogelijk dat de verschillen in sterfteniveau´s hierop teruggevoerd kunnen worden.
Queen failures en reproductieproblemen
De focus bij de wetenschappelijke presentaties lag op de problemen met de reproductie, echter zonder dat daarbij op een eventuele achterliggende oorzaak werd ingegaan of suggesties werden gedaan om de problemen op te lossen. Het hoge percentage queen failures betekent in feite dat geen koningin het in de huidige omstandigheden twee jaar uithoudt. Gezien de vele meldingen van een falende productie van koninginnen bij de gespecialiseerde koninginnentelers is het belangrijk dat er op dit gebied onderzoeksinspanningen zijn ondernomen.
De problemen met de koninginnen zijn niet nieuw, wel is de aanzienlijke omvang hiervan nu duidelijker dan ooit. Deels is het een kip-of-ei probleem. Zijn slechte volken de oorzaak, of leiden slechte koninginnen tot slechte volken? Het onderzoek bracht twee zaken aan het licht: 1. directe invloed op de koninginnen door middelen tegen varroa 2. problemen met het sperma. Dit laatste is te herleiden tot problemen met de darren.
De nu beschikbare uitkomsten van het onderzoek naar de queen failures moeten haast wel leiden tot het verlaten van het gebruik van amitraz, al dan niet door een verbod. Amitraz is twee jaar geleden op grond van een noodverordening voor een periode van twee jaar in 9 staten in de V.S. toegelaten voor gebruik ter bestrijding van varroa. Het middel bestaat al 40 jaar, al eerder bestonden ernstige twijfels over de veiligheid. Hoe het precies werkt is niet precies bekend. Zie https://science-in-water.com/bijen/info-over-ijzertoediening/94-virussen.html voor de veronderstelde werkingsmechanismen.
Uit de gepresenteerde gegevens over de queen failures valt een schatting te maken van het aantal volken, dat in de zomer al in een zwakke toestand verkeert, namelijk 20 – 30%. Er hoeft dus van niet zoveel extra´s aan ongunstige zaken in de periode daarna sprake te zijn om het cijfer voor de wintersterfte op de hoge niveau´s van afgelopen winter te brengen.
Varroa en CCD
Varroa geldt voor de wetenschappelijke wereld nog meer dan voorheen als de hoofdoorzaak, sinds in februari van dit jaar daarover wetenschappelijke consensus is bereikt. Daarmee wordt een reeks kwesties in de bijenproblematiek, die zich in wezen in de gehele keten ook zonder varroa voordoen, in feite buiten de orde geplaatst. Tijdens de conventie werd weinig over de varroaproblematiek gesproken. Dit kan te maken hebben met de onderwerpkeuze voor deze conventie, maar evengoed met het besef dat er weinig aan te doen is. Of dat alles wat daarover te zeggen valt, inmiddels wel gezegd is, de imkers hebben de verhalen nu al 30 jaar aangehoord.
Opvallend was dat tijdens de conventie ook nauwelijks meer gesproken werd over CCD en idiopathic brood disease syndrome (IBDS, broedziektes met onbekende oorzaak). Dat komt dat omdat ze beiden een reeks varianten kennen, die voor het begrip en het resultaat niet relevant zijn. Bovendien is ook hier een zekere moeheid opgetreden bij de imkers, omdat er wel steeds steeds nieuwe problemen genoemd worden zonder dat aangegeven wordt hoe deze opgelost kunnen worden. De onderzoeksinstellingen zijn vooral in staat om de aard en omvang van de problemen aan te geven, en nauwelijks om de daaraan ten grondslag liggende processen in kaart te brengen.
Gedrag van bijenvolken
De presentaties van Thomas Seeley waren zeer bijzonder. Eigenlijk is hij de opvolger van Karl von Frisch, maar dan met moderne middelen zodat iedereen zelf het preciese gedrag van de bijen kan zien met de uitleg daarbij. Helaas wilde Thomas zijn materiaal niet beschikbaar stellen en voor zichzelf houden.
Thomas Seeley bevestigde per mail nog eens dat de wilde volken een lagere genetische mitochondriale diversiteit hebben dan de managed colonies (deze veranderingen zijn, naar ik begrepen heb, in een paar jaar tijd tot stand gekomen). Dat levert enerzijds het risico op van verdwijnen, zodra zich een nieuwe bedreigende factor aandient, anderzijds biedt het hoop op redelijk snel herstel bij gunstige omstandigheden. Seeley gaf een uiterst preciese beschrijving van processen, die in bijenvolken plaats vinden, en daarmee impliciet hoe het verdwijnen van bijenvolken verloopt.
Onderzoek en wetenschappelijk onderzoek
Bij de wetenschappelijke presentaties valt op dat het eigenlijk meer gewoon onderzoek is, zonder goed gedefiniëerde onderzoekshypotheses en zonder het zogenaamde bevestigingsonderzoek. Vaak is er ook sprake van halve wetenschap, het fenomeen dat iets uitsluitend binnen een beperkte wetenschappelijke ruimte wordt bekeken (bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek, slechts één parameter hanteren). Dat is een euvel van bijna al het bijenonderzoek wereldwijd. Eigenlijk geldt hetzelfde voor de vele initiatieven, projecten, enz. Zeer zelden is duidelijk wat het rendement nu precies is.
Onmiskenbaar is het bijenonderzoek in de V.S. vooral gericht op de circa 1.200 professionele imkers. Samen met een handvol actieve landelijke en regionale bijenhoudersorganisaties kan die groep in principe gemakkelijk bereikt worden.
Mierenzuur
Opvallend was dat Randy Oliver tamelijk positief is over het gebruik van mierenzuur, essential oils en een product zoals Hopguard, terwijl al deze middelen er bij de monitoring door Bee Informed Partnership niet goed uitkomen. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat hij voornamelijk naar varroa, ziektes en ontwikkeling van de bijenvolken kijkt, en niet uitsluitend naar het effect op de sterfte. De waarde van een methode of product ligt namelijk meestal niet uitsluitend in één enkele variabele. Anderzijds heeft het te maken met de sowieso tamelijk lage sterfte op zijn locatie (Grass Valley in N. Californië met de daar heersende zeer milde klimatologische omstandigheden, en met natuurgebieden in de buurt). Ook een rol speelt dat hij maar voor een beperkt deel van zijn bijen een migratory beekeeper is, en het merendeel van zijn bijen dus niet blootgesteld wordt aan de stressvolle omstandigheden tijdens het transport (vaak 10% verlies aan bijen) en de omstandigheden bij de amandelbomen. In feite liet Randy Oliver zien, dat bij geringe sterftes behandelingen nog wel eens helpen. Representatief voor de situatie in de V.S. is het bij hem in meerdere opzichten niet.
Monsanto
Ook dit jaar was er weer een teken dat sommigen in de bijensector hun hoop op Monsanto hebben gevestigd. Hoewel ruim twee jaar geleden Jerry Hayes door Monsanto als ervaren bijendeskundige vanuit USDA is aangetrokken, zal het nog 5-7 jaar duren voordat daar iets uit komt (zie hier voor het interview met Jerry Hayes). Monsanto, alsook Bayer, gaan de problemen van de sector niet oplossen, met name omdat zij door de onderzoeksinstituten volledig op het verkeerde been gezet zijn. In wezen kunnen de problemen alleen door de sector zelf opgelost worden.
Meer bloemen
In de V.S. lopen veel initiatieven om voor meer bloemen voor de bijen te zorgen. Evenals vorig jaar kwamen deze initiatieven tijdens de conventie voor het voetlicht. Op te maken viel dat dit moeizaam van de grond komt. In principe gaat het hier om de kwestie of je de bijen naar de bloemen brengt dan wel de bloemen naar de bijen en wie voor de kosten opdraait. Zoals uit het het voorgaande moge blijken, is het zorgen voor meer bloemen, zoals door diverse organisaties wordt gepropageerd, alleen relevant voor de imkers met een vaste standplaats, alsook voor wilde bijensoorten. In omvang is het federale programma om landbouwgrond in braakliggend terrein te veranderen het belangrijkste. Dat gebeurt echter niet altijd in gebieden waar de behoefte aan meer bloemen voor imkers het grootst is. Bovendien is dit sterk afhankelijk van de marktprijzen voor bepaalde landbouwproducten. Een ander landelijk initiatief is dat van het NAPPC (North American Pollinator Protection Campaign, http://www.pollinator.org/). Deze organisatie vraagt aandacht voor het bevorderen van de bijengezondheid en heeft lijsten met geschikte waardplanten opgesteld. Degelijke informatie over wat, waar en hoe aan te planten is er in overvloed. Evenals bij de talloze locale initiatieven in stedelijke omgevingen is bewustwording een belangrijk onderdeel van de activiteiten.