De winkelwagen is leeg

Toen varroa op het toneel verscheen stelde men vast dat het wat minder goed met de bijenvolken ging. Omdat de varroamijt zichtbaar is, trok men de konklusie dat dit de oorzaak daarvan was. Niemand heeft toen andere mogelijkheden in beschouwing genomen. Deze visie – ‘varroa is oorzaak van wintersterfte’ – is tot heden blijven bestaan, bij de imkerorganisaties, bij de meeste wetenschappelijke instellingen en tot ver in de bureaucratie.

Behandelingen tegen varroa’ hebben nauwelijks geholpen om verliezen in de winter systematisch op een aanvaardbaar niveau te brengen. Om die reden hebben de meeste imkers te maken met wintersterftes, die al jarenlang veel te hoog zijn om nog rendabel te kunnen werken. Om die reden hebben de meeste imkers na de winter vaak te maken met zwakke volken na de winter, waardoor de risico’s voor een goed seizoen hoog zijn.

In dit artikel leg ik uit hoe het zover heeft kunnen komen dat de imkers zijn gaan geloven dat de varroamijt de oorzaak van wintersterfte is. Daaraan ligt een reeks ernstige misvattingen en fatale fouten in de gebruikte onderzoeksmethodieken ten grondslag. Als men dit leest en doorgrondt, dan begrijpt men hoe en waarom de misvatting in de wereld gekomen is dat varroa de oorzaak van bijensterfte zou zijn.

Aanzienlijke inspanning – geen resultaat

Een vraag die mij bij het bijenonderzoek heeft beziggehouden is waarom de problemen in de sector niet opgelost worden. In 2013 heb ik dezelfde vraag gesteld en de mogelijke oorzaken daarvan opgesomd https://science-in-water.com/Bijen/Onderzoek/ Aan het aantal bijenonderzoekers (in de hele wereld ca. 1.000) en de voor onderzoek ter beschikking gestelde middelen (> € 40 mln per jaar in de EU en de V.S.) kan het niet liggen. Ook niet aan de talloze producten, hulpmiddelen en informatie. Zo heeft bijvoorbeeld het uitgebreide onderzoek naar gebruikte imkermethoden geen concrete aanwijzingen gegeven wat de imkers het beste kunnen doen. Duidelijk is dat de overheidsuitgaven (voor onderzoek en allerlei initiatieven) al vele jaren aanzienlijk hoger zijn dan een oplossing überhaupt zal kosten. Deze uitgaven zijn sinds 2006 explosief gestegen. Er zijn verschillende nieuwe labs opgericht, waar per stuk 25 personen, of meer, bijenonderzoek doen.

In gijzeling

De volhardendheid waarmee zowel in Europa als in de V.S. ‘varroabestrijding’ wordt gepromoot wijst erop dat men gevangen zit in de zienswijze van ‘varroa als oorzaak’. Door in een later stadium de viruskwestie ten tonele te voeren is de houdbaarheidsdatum van deze gedachte verlengd. Op die manier wordt de gehele bijensector in gijzeling gehouden. Deze gang van zaken heeft bij mij een meer dan onthutsend beeld opgeleverd van de onderzoekswereld. Weliswaar is er een beperkt aantal goede onderzoekers/onderzoeksgroepen, maar het niveau van het bijenonderzoek is in de meeste gevallen bedroevend. Dat komt omdat men verkeerde methoden gebruikt en zich beperkt tot risicoloos onderzoek. Bovendien staat het meeste onderzoek ver af van de praktijk. Dat komt omdat men zich bij bijenoverheidsonderzoeksinstituten bijna altijd met een klein onderdeeltje bezighoudt. In Nederland is door de nauwe koppeling tussen onderzoek bij bijen@wur en voorlichting door de NBV sprake van een Wageningse dictatuur, waarbij de visie (‘imkers moeten varroa bestrijden’) van een of enkele personen (merendeels ambtenaren) de imkers door de strot wordt geduwd. In België is met de Honeybee Valley de bijensector eveneens opgescheept met deze visie. In de V.S. is de Honey Bee Health Coalition dit jaar begonnen met een grootscheepse campagne (Mite-A-Thon) om het ‘varroabewustzijn’ te bevorderen. Op grotere schaal dan voorheen wordt daar nu behandelingen met oxaalzuur uitgevoerd.

Waar is het fout gegaan?

In wezen is het fout gegaan vanaf het moment dat men ontdekte dat er steeds meer varroamijten in bijenvolken voorkwamen (begin jaren ’80). Men heeft toen eenzijdig vastgesteld dat dit een probleem was en heeft sindsdien niets nagelaten om dit uitgebreid te onderzoeken. Veel wat in de imkerpraktijk niet goed ging werd voortaan hieraan toegeschreven. Wanneer men de literatuur had gekend en bestudeerd, dan had men geweten dat dezelfde problemen zich altijd van tijd tot tijd hadden voorgedaan. Omdat men er met de verklaring ‘varroa is de oorzaak’ niet uit kwam zijn de virussen sinds eind jaren ’90 als bijkomende oorzaak aangewezen. Daaruit is geen enkele bewezen maatregel of suggestie daarvoor voortgekomen.

Statististiek en H0-hypothese

Het lijkt er aan alle kanten op dat er iets niet helemaal goed gegaan is in de diagnose. Een artikel in het AMC magazine (blad van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam) nr. 6 van september 2017 over de zogenaamde H0-hypothese geeft daarvoor een uitermate interessante en relevante verklaring. Het artikel gaat in op de bezwaren tegen het gebruik van statistische methoden. Het geeft eveneens een beschrijving van de tekortkomingen in de gehanteerde H0-hypothese. De H0-hypothese wordt geformuleerd om te kunnen nagaan of iets anders waar is. Dat kan bijvoorbeeld betrekking hebben het vaststellen van de oorzaak van een ziekte dan wel of een bepaalde ingreep of behandeling effect heeft. In het algemeen wordt ‘wel behandelen’ vergeleken met ‘niet behandelen.

Betekenis voor de imkerpraktijk

Voor de imker lijkt een uiteenzetting over de H0-hypothese misschien een ver-van-het-bed show, maar de inhoud van dit artikel is wel degelijk van belang. Want als je met deze bezwaren het wetenschappelijk onderzoek naar het ‘varroaprobleem’ analyseert, dan komt een reeks van gebreken en misvattingen boven water. Die zijn te herleiden tot het hanteren van een verkeerde H0-hypothese, oftewel of men wel het juiste onderzoek uitvoert. Er zijn de verkeerde vragen gesteld, en er zijn bepaalde vragen niet gesteld, terwijl juist alleen het stellen van de juiste vragen tot een juiste diagnose kan leiden. Op die manier heeft een totale manipulatie van het bijenonderzoek plaatsgevonden. Dit wil overigens niet zeggen dat al dat onderzoek nutteloos is geweest.

Differentiaal-diagnose

In de geneeskunde werkt men met de zogenaamde differentiaal-diagnose. Deze bestaat eruit dat de arts uitgaat van een reeks van mogelijkheden van de ziekte of de aandoening. Aan de hand van vragen, lichamelijk onderzoek en eventuele aanvullende testen worden zowel bepaalde ziekten/oorzaken uitgesloten en andere bevestigd. Op die manier komt de arts tot een gefundeerde uitspraak. In wezen is zo’n differentiaal-diagnose het toetsen van een reeks hypothesen.

In het bijenonderzoek heeft een dergelijke differentiaal-diagnose goeddeels ontbroken. Een bepaalde groep onderzoekers is met het idee ‘varroa is de oorzaak’ aan de haal gegaan en heeft de andere mogelijke oorzaken van problemen met bijenvolken buiten de orde gesteld. Het gevolg daarvan is geweest dat imkers massaal mijten zijn gaan bestrijden. Vanwege de niet-werkzaamheid of beperkte werkzaamheid van de gebruikte middelen enerzijds en de bezwaren daartegen anderzijds is aanzienlijke schade opgetreden. Men stelt nu (varroa)resistente bijen in het vooruitzicht. Helaas is het idee van varroaresistentie gebaseerd op hetzelfde gebrek aan inzicht. Het bouwt voort op een verkeerde analyse in het verleden.

Psychologie

De bezwaren tegen het gebruik van statistische methoden zijn afkomstig van David Trafimow, hoofdredacteur van een wetenschappelijk tijdschrift op het gebied van de psychologie. Dat deze bezwaren uit de hoek van de psychologie afkomstig zijn is niet toevallig, het is namelijk een vaag vakgebied met veel onbekende variabelen dat zeer sterk steunt op het gebruik van statistische methoden.

Volgens Trafimow leiden de altijd gebruikte statistische methoden in veel gevallen tot misleiding. Hij zegt dat het gebruik daarvan tot slechte wetenschap leidt. Volgens hem komt dat omdat de de H0-hypothese vaak niet geldig is, bijvoorbeeld omdat die verkeerd (irrelevant), onrealistisch (onwaarschijnlijk) of misleidend (andere doeleinden nastrevend) is. Eigenlijk zegt hij: Je kunt nog zoveel statistiek loslaten op iets dat niet klopt, iets betrouwbaars krijg je er niet uit. Op zich is natuurlijk al veel langer bekend dat je met statistiek flink kunt marchanderen, zowel opzettelijk (manipuleren) als per ongeluk (onkunde, onwetendheid).

Ecologie

Deze kritiek is wel degelijk ook van belang voor de bijenwetenschap, omdat deze in wezen binnen het domein van de ecologie valt. Dat is eveneens een vakgebied met vele variabelen, zoals de weersomstandigheden, omgeving en imkermethoden – nog afgezien van de grote variabiliteit van jaar tot jaar. Statistische methoden worden veel in bijenonderzoek gebruikt.

H0-hypothese

Om een goede H0-hypothese te formuleren moet men dus een eerst een juiste probleemanalyse maken en de relevante vragen formuleren. Volgens Trafimow wordt de H0-hypothese bijna altijd opgesteld op basis van de voorkennis die men heeft, bijvoorbeeld uit de literatuur of uit eerder onderzoek. De H0-hypothese wordt op die manier sterk beïnvloed door wat anderen al gezegd hebben. Op die manier bouwt wetenschappelijk onderzoek voort op wat andere hebben vastgesteld, bewezen of hebben beweerd. Het zal duidelijk zijn, dat dit alles uitsluitend tot goede inzichten en vooruitgang leidt als de eerder gebruikte H0-hypotheses de juiste zijn geweest en dat deze op de juiste wijze getoetst zijn. Bij gebruik van een verkeerde H0-hypothese toetst men iets dat niet relevant is. Daar heb je dus niets aan.

H0-hypothese en varroa

In het geval van varroa als oorzaak van wintersterfte is de H0-hypothese zowel verkeerd als misleidend. Het bewijs dat de misleidende H0-hypothese is gehanteerd, is simpelweg dat bijenvolken prima kunnen overleven en kunnen functioneren in aanwezigheid van varroamijten. Dat bijenvolken in aanwezigheid van varroamijten toch het loodje leggen wil niet zeggen dat varroa de oorzaak daarvan is. Er is weliswaar sprake van een relatie tussen ‘aanwezigheid van varroa’ en minder goed functionerende bijenvolken, maar bijenvolken kunnen het ook niet redden als er helemaal geen varroamijten zijn. Het is bovendien zeer onwaarschijnlijk dat bijenvolken zo massaal door één enkele factor het loodje leggen. Door inwerking van een factor komen allerlei processen op gang, die de uitwerking van die factor beïnvloeden. En inderdaad, als allerlei dolle dwaze ridders dergelijke factoren beschouwing beschouwing laten of verkeerd interpreteren, dan rest niets anders dan deze in hun eigen sop gaar te laten koken. Toetsen om dat vast te stellen – multivariabele analyses – zijn nooit uitgevoerd.

Het bewijs dat een verkeerde H0-hypothese is gehanteerd is dat de oorzaak van wintersterfte ligt in de microbiologie. De misleiding ligt in het feit dat men het gevolg (‘varroa’) voor de oorzaak aanziet. Men heeft zich vooral beziggehouden met de varroamijten en niet met de bijen. En al helemaal niet met de microbiologie, fysische parameters en chemische basisprincipes. Als er teveel vocht in de bijenkast is, is er teveel microbiële groei en komen er veel mijten, die daarvan leven. Als er anaerobe situaties ontstaan verandert het totale microbiële klimaat in de bijenkast. Die werken gunstig uit op de groei van varroamijten.

H0-hypothese en bestrijding varroa

In het geval van varroabestrijding is de H0-hypothese onrealistisch, deze gaat er namelijk van uit dat de varroamijt bestreden kan worden en dat de gebruikte middelen daarvoor geschikt zijn. In de H0-hypothese zit niet de mogelijkheid dat varroa voorkomen moet worden. Als je uitgaat van ‘voorkomen’ benader je de zaak van een totaal andere invalshoek. Zoals ik elders heb uitgelegd hebben ‘middelen tegen varroa’ meerdere werkingen, zowel positieve als negatieve. De negatieve effecten zijn onder de tafel gehouden, en daardoor is op manipulatieve wijze de noodzaak tot varroabestrijding in zwang geraakt.

Uit de jarenlang monitoring in de V.S. blijkt dat varroabehandelingen onvoldoende effect hebben. Men kan met de beschikbare middelen de wintersterfte max. 10 procentpunten omlaag brengen, en in regio’s waar de wintersterfte altijd hoog is, hebben de behandelingen nauwelijks effect. Deze wordt dan vergeleken met ‘de varroabehandeling heeft wel effect’. Men meet dit effect aan de hand van de hoeveelheid mijten die na een bepaalde tijd nog in het bijenvolk aanwezig is. Soms wordt ook de hoeveelheid gevallen mijten na een behandeling als kriterium genomen. Bij het vaststellen of een behandeling tegen varroa effect heeft bevinden de niet-behandelde volken en de wel-behandelde volken zich in dezelfde bijenstand. Dat is een ernstige methodologische fout.

Zo wordt systematisch het aantal gevallen mijten voor het effect op de korte termijn genomen, maar tegelijkertijd wordt het aantal gevallen mijten door de behandelingen niet gerelateerd aan het aan het effect van deze behandelingen op de wintersterfte. Op die manier zijn imkers systematisch op het verkeerde been gezet. De fundamentele oorzaak ligt in het hanteren van verkeerde H0-hypotheses en het door elkaar heen lopen van diverse daarvan afgeleide H0-hypotheses.

H0-hypothese en overleving na de winter

De in de imkerwereld gehanteerde stelling luidt: varroa is de oorzaak van wintersterfte of varroa is de voornaamste oorzaak van wintersterfte. Deze hypothese is in een reeks van opzichten ongeldig. Hierbij gaat men er bij voorbaat van uit dat dit zo is. Men heeft zich hier doodgestaard op de negatieve kant, namelijk op verloren gegane volken. Men had zich ook kunnen afvragen waarom bijenvolken de winter overleven, of waarom bepaalde bijenvolken op een bijenstand het wel redden en andere niet. Overigens lijkt het mij niet zozeer van belang hoeveel volken de winter goed doorkomen, maar het aantal bijen. Het is gunstiger om na de winter wat minder sterke volken te hebben dan alleen maar zwakke volken. Met ‘behandelingen tegen varroa’ vermindert men sowieso het aantal bijen fors, nog afgezien van de uiterst nadelige effecten van dergelijke behandelingen op de koninginnen.Voorts wordt in zeer veel publicaties en rapporten óf het effect van een ‘behandeling tegen varroa’ vastgesteld óf het effect daarvan op de overleving na de winter. Zelden worden beide gegevens vermeld, en nooit die over de sterkte van de bijenvolken na de winter, oftewel het aantal bijen na de winter.

Tot slot, door geen rekening te houden met hoe de ‘middelen tegen varroa’ feitelijk inwerken, inclusief de nevenwerkingen, heeft men over het hoofd gezien waarop de positieve en negatieve effecten van dergelijke middelen in wezen gebaseerd zijn. De bekende door WUR gemaakte brochure ‘Effectieve bestrijding van varroa’ kan zo de prullenbak in, zowel vanwege de vele onjuistheden als vanwege het ontbreken van maatregelen om varroa te voorkomen.

Varroa als ‘exoot’

Die mijten zijn er niet zomaar. De gangbare visie is dat de mijten hier zijn gekomen, doordat tropische bijen hier geïmporteerd zijn en dat daarbij varroamijten meegekomen zijn. Dat is een veelgebruikte verklaring, die we ook bij andere ‘exoten’ altijd tegenkomen. Dat is niet bewezen, er komen via de lucht namelijk voortdurend allerlei organismen onze kant op, dergelijk transport kan ook over grote afstanden plaatsvinden. Het hiernaartoe komen is bovendien maar één aspect van een dergelijke kwestie.

Vestiging

Een ‘exoot’ kan zich namelijk alleen handhaven als de omstandigheden gunstig zijn, om in leven te blijven, om zich te vermeerderen en om bestand te zijn tegen belagers. Blijkbaar zijn die omstandigheden in de jaren ’80 veranderd. Alle exoten die zich hier tot een plaag of probleem ontwikkelen hebben bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. In deze is het interessant vast te stellen dat dergelijke exoten bijna altijd afkomstig zijn uit tropische gebieden. De succesvolle vestiging van diverse exoten breng ik in verband met milieuveranderingen in onze streken.

Door de varroamijt als ‘exoot’ aan te duiden en dit steeds weer te benadrukken is er een soort fatalistisch beeld gevestigd als zou het voor de imker een voldongen feit zijn, waar niets aan gedaan kan worden behalve ‘bestrijden’.

Varroaresistente bijen?

In tropische omstandigheden worden de varroamijten niet als het voornaamste probleem gezien. Dat komt voornamelijk omdat tropische bijen veel korter leven en veel frequenter zwermen. De opvatting heerst echter dat tropische bijen resistent zouden zijn, onder andere door een beter hygienisch gedrag. Hierbij zijn de omstandigheden in tropische omstandigheden buiten beschouwing gelaten. Men moet zich realiseren in de bijenkasten (korven, traditionele log hives) daar de luchtvochtigheid altijd zeer hoog is. Deze vochtigheid stimuleert de reproductie van de mijten. Het kan zijn dat de mijten in tropische gebieden zwakker zijn. Deze mogelijkheid is voor zover ik weet niet in de beschouwingen betrokken.

Kleine cellen

Al vele jaren wordt geprobeerd om ‘het varroableem’ aan te pakken door bijenvolken op speciale kunstraten op te kweken. Hierbij hebben de raatcellen een doorsnede van 4,9 mm in plaats van 5,3 mm. Ook hier wordt bijna uitsluitend gekeken naar varroamijten. Zo is onduidelijk wat de productiviteit van de bijenvolken is die op dergelijke kleine raatcellen opgegroeid zijn.

Het is goed voorstelbaar dat het gebruik van kleinere cellen voordelen biedt. Kleinere cellen betekent meer bijen per raam/per kast, maar dat zijn ook kleinere bijen. Het kan zijn dat dit zorgt voor meer opbrengst, maar dat zal alleen gelden in omstandigheden dat er veel dracht in de directe omgeving is. Bekend is namelijk dat de vliegafstand van grotere bijen groter is dan van kleine bijen.

‘Kleine cellen’ is in wezen een imkermethode. De waarde hiervan is eigenlijk vast te stellen door een zeer gericht onderzoek of met behulp van big data.

Paradigma

Hoe dan ook, er zal iets gedaan moeten worden aan de lage productiviteit van de bijenhouderij. Deze lage productiviteit wordt slechts voor een beperkt deel bepaald door kwesties als varroamijten en bepaalde ziektes. Verliezen doen zich in alle seizoenen voor en in zeer uiteenlopende omstandigheden. Veel bijenvolken functioneren simpelweg gebrekkig, ook in omstandigheden dat voldoende voedsel (stuifmeel, nectar) beschikbaar is.

Om de bijensector verder te brengen is een verandering van dit paradigma https://nl.wikipedia.org/wiki/Paradigma_(wetenschapsfilosofie) nodig. Om een verandering van paradigma te bewerkstelligen moet de bestaande visie plaatsmaken voor een nieuwe visie. Dat kan alleen maar gebeuren, wanneer daarvoor een noodzaak bestaat en er een zekere urgentie (tijdsdruk) is. Die noodzaak is er zeker, gelet op de hoge verliezen aan bijenvolken en de lage productiviteit.

De urgentie is er ook, maar wordt met alle macht door de bureaucratie uit de wereld geholpen, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat het aantal bijenvolken niet afneemt en door de imker de schuld te geven, c.q. te beweren dat deze de ‘varroabestrijding’ niet goed uitvoert. Daar tussendoor zijn de milieuorganisaties gekomen, die wel de urgentie hebben benadrukt, maar met het verkeerde argument, namelijk ‘pesticiden’ zijn de oorzaak. De grote fout die de milieu-organisaties hebben gemaakt is ook zij maar één oorzaak noemen en de andere duidelijk aanwijsbare oorzaken van problemen in de sector hebben genegeerd. Aldus is er een aantal spelers, die deze zaak monofactoriëel benaderen  en geen enkele visie op de bijenhouderij hebben.

Tot slot

Het komt er dus op aan een nieuwe H0-hypothese te formuleren, die relevant is. Daarvoor heb ik de basis gelegd door andere invalshoeken te kiezen, andere mogelijke oorzaken aan te wijzen en Ferro-Bee te ontwikkelen. De daaraan ten grondslag liggende fundamentele analyse blijkt nogal wat problemen op te leveren in de werelden van wetenschap en beleid.