Oppervlakkigheid beheerst kwestie bijensterfte
In het artikel De bij is er nog niet met dat tijdelijke gifverbod van 3 mei 2013 stelt Rob Buiter, dat de varroamijt de oorzaak van de bijensterfte is. Dit is een oppervlakkige en daarmee grotendeels onjuiste vaststelling. De varroamijt is niet de oorzaak van de huidige hoge bijensterfte. Dat weet elke imker. Deze parasiet komt namelijk sinds begin jaren 1980 in bijna alle bijenvolken voor. Een bijenvolk kan prima overleven in aanwezigheid van varroa. De systematisch hoge sterftes van bijen zijn er echter pas sinds ca. 10 jaar.
Dat de varroamijt iets met de hoge bijensterfte te maken heeft is aannemelijk. Maar dat deze als de belangrijkste oorzaak beschouwd wordt, is vooral het gevolg van het feit dat deze zichtbaar is. Er is veel onderzoek naar de varroamijt gedaan. Ook dat feit draagt aan die gedachte bij. Hoge bijensterfte en varroa komen beiden bijna overal voor, behalve in Australië. Een belangrijke vraag, die in het institutionele onderzoek nooit gesteld is, en dus ook niet opgelost, is waarom deze varroamijt zich bijna overal heeft kunnen vestigen en de bijenvolken belaagt. En waarom dat in Australië niet het geval is.
De oorzaak van de aanwezigheid van de varroamijt en de bijensterfte ligt dieper, op het fundamentele niveau van de microbiologie. Uit ons onderzoek is gebleken, dat de aanwezigheid van de varroamijt te verklaren is uit bacteriële veranderingen. Net zoals insecten hebben mijten tal van micro-organismen bij zich. Sommige hiervan helpen de varroamijt bij de infectie en de vermeerdering. Hierdoor is de concurrentiepositie van de varromijt versterkt. Dat is ongeveer hetzelfde wat er met de teek aan de hand is. Deze heeft steeds vaker de veroorzaker van de ziekte van Lyme bij zich (de Borrelia-bacterie). De oorzaak van de hoge bijensterfte ligt dus in microbiologische veranderingen. Wat zich in de microbiologie afspeelt is onzichtbaar voor de gemiddelde imker, alsook voor de gemiddelde onderzoeker.
Bestrijden van deze mijt is erg moeilijk gebleken. Er zijn veel middelen in gebruik, van organische zuren en etherische oliën tot synthetische miticiden. Veel imkers hebben daar een afkeer van. Deze veel gebruikte middelen werken bovendien nauwelijks tegen de bijensterfte. Dat komt omdat ze niet op de juiste en meest efficiënte wijze ingrijpen. De bijensterfte is in de eerste plaats een microbiëel probleem. De aanvoer van bepaalde voedingsstoffen naar de bijenvolken zorgt ervoor dat daarin veranderingen zijn opgetreden. Dat is vooral later in het seizoen het geval.
De werking van de veel besproken neonicotinoïden is in deze interessant. Uit onderzoek blijkt dat de neonicotinoïden juist invloed op de microbiologische samenstelling hebben. De insecten en de bijen gaan niet dood door het middel zelf, maar door een infectie. Dat neonicotinoïden de bijen doodmaken vanwege hun neurotoxicologische werking is onjuist. De waargenomen neurotoxische effecten zijn het gevolg van een ander proces. Het kenmerkende van neonicotinoïden is dat de insecten pas enkele dagen na blootstelling het loodje leggen. Ze werken heel anders dan de eerder gangbare insecticiden.
Maarten van Hoorn
Science in Water B.V.