Hierbij is de veronderstelling dat de bij baat heeft bij een zuur milieu en de mijt bij een alkalisch milieu. De bij zorgt via de oxidatie van glucose in gluconzuur en H2O2 voor een zuur milieu. De oxidatie van glucose tot gluconzuur door het enzym glucose-oxidase (aangemaakt door schimmels en bacteriën) is hierbij een belangrijk proces. De mechanismen waarover de mijt via de micro-organismen beschikt, werken tegen het verzuren in. Dit kan op verschillen manieren gebeuren, bijvoorbeeld door remming van glucose-oxidase, of door een hoge productie van katalase.
Een zure pH is gunstig voor de beschikbaarheid van mineralen, met name voor ijzer. Een bodemkundig positief voorbeeld is de vrij zure bodem (pH = 4) in grote delen van Australië. Bodemkundige negatieve voorbeelden zijn de bijna alkalische bodems in de buurt van Almere en op de zandgronden. Een factor, die hier een rol kan spelen, is dat de stuifmeelsamenstellingen op zijn minst gedeeltelijk worden beïnvloed door het type bodem, waarop de betreffende planten groeien.
Bij toediening van mierenzuur of oxaalzuur zorgt men impliciet voor een dergelijke verzuring in en op de bijen. Naarmate de pH lager wordt, remt dat niet alleen de bacteriegroei, maar neemt ook de beschikbaarheid van ijzer toe en nemen de relatieve beschikbaarheden van zink en mangaan af.
Door extra ijzer toe te voegen verandert men de verhoudingen tussen de mineralen. Er vindt opheffing plaats van relatieve tekorten aan ijzer en relatieve overmaat aan andere mineralen.